Michael Pollan bracht me ooit bij het idee dat de planten die wij gevormd hebben tot cultuurplanten ons ook gevormd hebben. Hij bedenkt dat sommige eigenlijk heel succesvol zijn doordat ze door de mens geadopteerd zijn en zich door middel van ons verspreiden in het landschap. Denk maar aan tulpen, gras, cannabis of de appel - allen voorbeelden uit zijn 'botanica van verlangen' - en de industrie die we rond deze soorten creëren. We zorgen voor hen gedurende (een deel van) hun leven en/of betrekken hen bij onze levensactiviteit. Ter garantie van die betrekking nemen sommigen, enkelen of velen uiteindelijk zaden of stekken, scheuren we ze of vermeerderen hen in vitro. We proberen actief nieuwe variaties te verkrijgen door te kruisen, selecteren of welke wijze dan ook. We onderhouden het landschap, hun teeltomgeving op zo'n manier dat zij het best gedijen. Zij zouden onze instrumenten zijn, tot een inkomen, tot de schoonheid waar wij naar verlangen of tot de roes die ons in de ban kan houden, maar zo beschreven kunnen we ons indenken dat we ook hen tot instrument zijn. Ze bestaan voort in samenspel in een vrijwel door mensen gedomineerde omgeving en zo zijn we onlosmakelijk met hun evolutie verbonden. Deze relationele verbondenheid is enerzijds kwetsbaar en onzeker maar verwarrend genoeg ook zeker, robuust, rotsvast. Ik zie de kwekerij als een manifestatie van die relatie. Een kwekerij is een economische benadering om instandhouding van een sortiment na te streven. Wat gekweekt wordt, blijft leven. Daarnaast kan nieuwe variatie ontstaan uit het materiaal dat in kwekers handen is.
Senne